Voor hij onder de machtgreep van godsdienstige aspiraties zijn leven zou inrichten, was Bavo bekend met de naam Allowinus. Hij was ontsproten uit een vooraanstaande Haspengouwse familie. Hij huwde de dochter van de Merovingische graaf Adilion. Uit dit huwelijk sproot een dochter voort, Aggletrudis genaamd. Naar wat in die tijd bij jeugd en stand plaats greep, was het leven van Bavo liederlijk. De dood van zijn vrouw liet hem een crisis doorworstelen, waarbij hij een ander mens werd: dat was de aanleiding van zijn bekering.
Zijn eerste voornemen was, dat hij geen nieuw huwelijk zou aangaan. De beroemdheid van de H. Amandus, bisschop-missionaris, die op deze tijd het geloof predikte aan de nog heidense inwoners van de landstreek van Gent, was tot hem doorgedrongen. Hij ging die bisschop opzoeken, wierp zich voor zijn voeten en biechtte zijn zondig leven. Sint Amandus overtuigde hem van de vergankelijkheid der wereldse dingen, en bracht hem tot een nieuw leven. Bavo keerde terug naar zijn domeinen in Haspengouw, schonk aldaar zij goederen aan de armen, en kwam terug bij Amandus te Gent. Op deze toenmalige plaats had de bisschop-missionaris in deze tijd (630-640) twee abdijen gesticht: die van St. Pieter (Blandinus of St. Pieter op Blandinusberg), en die van Ganda, welke later de naam van Bavo zou overnemen (St. Baafs). In deze abdij van Ganda werd Bavo getonsureerd en ontving hij zijn opleiding in het kloosterleven.
De bekeerling uit Haspengouw schijnt gedurende een tijd de gezel van Sint Amandus geweest te zijn, in diens onverdroten apostolische reizen in Vlaanderen. Zo wordt hij voorgesteld door Alcuinus in een inscriptie in verzen, opgesteld voor een onbekende kerk: discipulus vita patris condignus Amandi. Hij keerde terug naar Ganda, waar één abt het gezag uitoefende over de twee Gentse kloosters en waar Sint Amandus een regel had vastgesteld, die een samensmelting was van de H. Benedictus en van die van St.Columbanus. Die abt was genaamd Florbertus. Bavo vroeg hem de gunst in de abdij van Ganda een leven van kluizenaar te mogen leiden. Een cella werd voor hem gemetseld; in de buurt van het koor der abdijkerk. Dat kluizenaarsleven was in die Merovingische tijden een nieuwe instelling geworden met grote draagkracht. De “opgeslotenen” oude teksten zeggen “empierrés”: ingemetselden, brachten hun leven door in gebed, boetedoening en onthechting aan de wereld. Zo leidde Bavo zijn leven gedurende drie jaren. Dan was hij er zich van bewust dat zijn laatste dagen aanbraken en naar het gebruik van de tijd liet hij door zijn medebroeders een ander kluizenaar verzoeken tot assistentie:Domlinus, die leefde in zijn cella te Torhout, temidden van een groot woud, het “bos zonder genade” genaamd, dat toenmaals Vlaanderen in dwarslijn scheidde en een geliefkoosd schuiloord was voor ongure elementen. Domlinus kon te Gent aankomen, de moeilijkheden van de tocht ten spijt, en aan zijn vriend de laatste troostmiddelen toedienen. Bavo overleed op 1 oktober, op een jaar dat moet geplaatst worden rond het midden van de zevende eeuw. Zo men mag steunen op een aanduiding uit het Vita Bavonis, waar herhaald wordt dat de H. Gertrudis van Nijvel nog leefde, wanneer Bavo overleed, zou deze gestorven zijn voor 659. Zijn overschot werd ter aarde besteld in het castrum van Gent, de abdij van Ganda, welke voortaan, bij herinnering aan de Heilige, de abdij van Sint Bavo werd.
De H. Bavo is de beschermheilige van het bisdom Gent, alsmede van onze parochie en van de stad Haarlem, en van de kathedraal ter plaatse,waar ook relieken van de Heilige bewaard worden.